e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
botervlootje boterpot: m.  boi̯tərpoͅt (Diepenbeek), boterschotel: m.  boi̯təršøtəl (Diepenbeek) botervlootje [N 20 (zj)] III-2-1
botteriken botteriken: botǝrekǝ (Diepenbeek), bǫtǝrekǝ (Diepenbeek) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3
bout van de asstroppen bout: bō.t (Diepenbeek) De bout waarmee de verschillende onderdelen van de asstroppen met elkaar verbonden worden. [JG, 1a] II-12
boutijzer ijzer: ęjzǝr (Diepenbeek) Een hol strijkijzer met losse bouten erin, die verwarmd moeten worden. De informant van K 361 vermeldt dat dit eigenlijk een ijzer voor de naaister is, omdat het lichter is dan het persijzer. De informant van L 416 geeft aan dat de bouten in een kachel verwarmd worden. Voor de informant van Q 99 is het een onbekend ijzer. [N 59, 21b; N 59, 20] II-7
bouwemmer giettob: gīttǫp (Diepenbeek) Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.] II-9
bouwen bouwen: bo.ǝ (Diepenbeek), bowǝ (Diepenbeek) Het maken van de wasraat door de bijen. Steeds begint de zwerm met het bouwen van de werkbijenraat, het zogenaamde fijn werk. Vervolgens gaat ze over tot het maken van grof werk of darrenraat. Normaal bouwt de zwerm van boven naar beneden d.w.z. de punt van de zeshoek wijst naar beneden, maar ze kan ook andersom werken. Onder alle omstandigheden blijft de zwerm echter efficiënt werken. [N 63, 16a; Ge 37, 54] II-6
bouwland akker: akǝr (Diepenbeek), labeur: labø̜r (Diepenbeek), lǝbør (Diepenbeek), land: la.nt (Diepenbeek), lant (Diepenbeek), lānt (Diepenbeek), veld: fɛi̯lt (Diepenbeek), vē̜lt (Diepenbeek), vęlt (Diepenbeek), vɛi̯lt (Diepenbeek), vɛlt (Diepenbeek) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwvoor bouwlaag: bǫu̯lōx (Diepenbeek), de goede grond: dǝ gui̯ǝ grǫnt (Diepenbeek) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1
bovenbeen bovenpoot: bǭu̯vǝput (Diepenbeek) Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3] I-9
bovendeel van de rug nek: nak (Diepenbeek) Bovendeel van de rug (poekel, kraomenak, kriemer, rug?, nak?) [N 109 (2001)] III-1-1