e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broek: algemeen broek: broek (Diepenbeek), broĕk (Diepenbeek), brok (Diepenbeek, ... ), brōik (Diepenbeek), brŏk (Diepenbeek), brók (Diepenbeek) broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
broekenplank broeksplankje: brǫksplęŋkskǝ (Diepenbeek) De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c] II-7
broekkettingen achterhaamkettelen: āxtǝrhǭmkętǝln (Diepenbeek) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broekspijp broekspijp: broekspijp (Diepenbeek), pijp: pēͅpə (Diepenbeek) Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem broeksenriem: broksərīm (Diepenbeek), broeksriem: broksrijəm (Diepenbeek) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3
broekzak achter kontmaal: kontmaol (Diepenbeek) de achterzak [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak opzij broeksenmaal: broksəmōͅle (Diepenbeek), bróksemaol (Diepenbeek), broeksmaal: bróksmaol (Diepenbeek), maal opzij: maol opzij (Diepenbeek) broekzak || broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] || de broekzak opzij [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak voor steekmaal: steekmaolen (Diepenbeek) zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)] III-1-3
brokkelhoef sprokvoeten: sprǫkvyt (Diepenbeek) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
brompot grommelaar: grommelēer (Diepenbeek), grommelpot: grommelpot (Diepenbeek), gromməlpoͅt (Diepenbeek) Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1