18197 |
broek: algemeen |
broek:
broek (Q071p Diepenbeek),
broĕk (Q071p Diepenbeek),
brok (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek),
brōik (Q071p Diepenbeek),
brŏk (Q071p Diepenbeek),
brók (Q071p Diepenbeek)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
28902 |
broekenplank |
broeksplankje:
brǫksplęŋkskǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c]
II-7
|
33985 |
broekkettingen |
achterhaamkettelen:
āxtǝrhǭmkętǝln (Q071p Diepenbeek)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
18423 |
broekspijp |
broekspijp:
broekspijp (Q071p Diepenbeek),
pijp:
pēͅpə (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
broeksenriem:
broksərīm (Q071p Diepenbeek),
broeksriem:
broksrijəm (Q071p Diepenbeek)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
kontmaal:
kontmaol (Q071p Diepenbeek)
|
de achterzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broeksenmaal:
broksəmōͅle (Q071p Diepenbeek),
bróksemaol (Q071p Diepenbeek),
broeksmaal:
bróksmaol (Q071p Diepenbeek),
maal opzij:
maol opzij (Q071p Diepenbeek)
|
broekzak || broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] || de broekzak opzij [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18550 |
broekzak voor |
steekmaal:
steekmaolen (Q071p Diepenbeek)
|
zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33900 |
brokkelhoef |
sprokvoeten:
sprǫkvyt (Q071p Diepenbeek)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
grommelēer (Q071p Diepenbeek),
grommelpot:
grommelpot (Q071p Diepenbeek),
gromməlpoͅt (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|