e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buskruit poeder: po[i}er (Diepenbeek), poeier (Diepenbeek), poiər (Diepenbeek), pojər (Diepenbeek), poͅĭər (Diepenbeek), poͅjər (Diepenbeek) buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)] III-3-1
buskwast ronde borstel: rǫnǝ bǫsǝl (Diepenbeek) Kwast waarbij de haarbundel in een ijzeren of koperen bus bevestigd is. [N 67, 30b] II-9
bussel geharkte aren bussel: bø̜i̯sǝl (Diepenbeek), scharsel: šɛ̄rsǝl (Diepenbeek) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel hooi bussel: bø̜̄i̯sǝl (Diepenbeek) Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.] I-3
bussel kort stro aarbussel: ōǝrbø̜i̯.sǝl (Diepenbeek), aarbusseltje: ōǝrbø̜sǝlkǝ (Diepenbeek), bussel: bø̜i̯sǝl (Diepenbeek), bø̜sǝl (Diepenbeek) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bøsǝl (Diepenbeek), schoof: šō.f (Diepenbeek) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
bustehouder soutien (fr.): sətjēͅ (Diepenbeek), syn. Tettekörref, tettemezjèèr, tetteriem.  soetjê, setjê (Diepenbeek) bustehouder || bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] III-1-3
bustehouder: spotnamen tettenkorf: syn. zie soetjê.  tettekörref (Diepenbeek), tettenmezjeer: syn. zie soetjê. [sic]  tettemezjèèr (Diepenbeek), tettenriem: syn. zie soetjê.  tetteriem (Diepenbeek) beha III-1-3
buur gebuur: gəboer (Diepenbeek) iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1
buurman gebuur: `t is va menne Nunk, va men moeder, van ne geboer (Diepenbeek), geboer (Diepenbeek, ... ), gebur (Diepenbeek, ... ), gebūr (Diepenbeek), gəboer (Diepenbeek), gəbuər (Diepenbeek), gəbūr (Diepenbeek), het is mennen nūnk, va me mūder, va gebūr (Diepenbeek), het is va mennen nunk, va me mūeder, van meͅne gebūr (Diepenbeek) buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)] || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1