17654 |
aarsspleet |
voor:
voar (Q071p Diepenbeek),
vooër (Q071p Diepenbeek)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
eus (Q071p Diepenbeek),
hatten aos (Q071p Diepenbeek),
hattən ŏs (Q071p Diepenbeek),
hatən ōs (Q071p Diepenbeek),
oəs (Q071p Diepenbeek),
ōͅs (Q071p Diepenbeek),
ŏs (Q071p Diepenbeek),
òs, ös (Q071p Diepenbeek),
ös (Q071p Diepenbeek),
Vgl. ös en èin: aas en een kale kaart.
ös (Q071p Diepenbeek)
|
Aas (kaartspel). || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Kaarttermen: Aas.
III-3-2
|
23415 |
absis |
koor:
koeër (Q071p Diepenbeek)
|
De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19009 |
abuis |
abuis:
žĕ zēͅt abys (Q071p Diepenbeek),
ook materiaal znd 19a,6
žĕ zēͅt abys (Q071p Diepenbeek),
mis:
da`s mies (Q071p Diepenbeek),
das mis (Q071p Diepenbeek),
dās mis (Q071p Diepenbeek),
džə zēͅt mis (Q071p Diepenbeek),
žeĕ zäət mīs (Q071p Diepenbeek),
ook materiaal znd 19a,6
dže zēͅt mis (Q071p Diepenbeek),
žeĕ zäət mis (Q071p Diepenbeek),
verdoold:
Meest gebruikt.
džə veͅrdōəlt ux (Q071p Diepenbeek),
ook materiaal znd 19a,6
džə veͅrdōølt u (Q071p Diepenbeek),
ge verdoold u (Q071p Diepenbeek)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
accijns (Q071p Diepenbeek)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18439 |
achterbies [wld ii.10, p. 25-26] |
baguette:
beget (Q071p Diepenbeek)
|
Een reep leer, die aan de buitenkant van de schoen, van de hak af naar boven loopt, evenwijdig aan de achillespees en die vaak diende om een eventuele naad te verbergen, b.v. bij derby modellen (achterbies)? Zie tek. 18b [N 60 (1973)]
III-1-3
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
achterdenken (Q071p Diepenbeek),
ich ha āchterdinken (Q071p Diepenbeek),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
achterdenken (Q071p Diepenbeek),
āchterdinken (Q071p Diepenbeek),
achterdocht:
ich hḁ gɛin āchtərdōcht (Q071p Diepenbeek),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
āxtərdōͅxt (Q071p Diepenbeek)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
achtereen:
aachtereen (Q071p Diepenbeek)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
scharren:
šɛ̄ǝrǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ā.xtǝrhǭm (Q071p Diepenbeek)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|