31767 |
de zaag spannen |
opspannen:
ǫpspanǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het zaagblad van de spanzaag op grotere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje aan te draaien. [N 53, 32a; N I, 1b add.; monogr.]
II-12
|
31783 |
de zaagtanden vijlen |
slijpen:
slęjpǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De zaagtanden na het zetten met behulp van een, meestal driekantige, vijl scherp maken. [N 50, 37c; N 53, 24b-c; monogr.]
II-12
|
31780 |
de zaagtanden zetten |
trekken:
trękǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De zaagtanden afwisselend naar links en naar rechts buigen om de snede van de zaag breder te maken dan het zaagblad. Op deze wijze gaat de zaag beter door het hout. Het zetten van de zaagtanden wordt gedaan met behulp van de zaagzetter of de zaagzettang. Zie ook deze lemmata. [N 50, 37a; N 53, 24a; N 53, 24c; monogr.]
II-12
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drē̜.vǝ (Q071p Diepenbeek),
laten rijden:
løtǝ rē̜i̯ǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
28993 |
de zoom afspelden |
afspelden:
ǭfspɛlǝn (Q071p Diepenbeek)
|
De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW]
II-7
|
28992 |
de zoom aftekenen |
aftekenen:
ǭftēkǝnǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Met krijt of een rokkenspuit de zoomlijn aftekenen op een te maken kledingstuk. [N 62, 13a; N 62, 13b]
II-7
|
28616 |
de zwerm terugslaan |
terugjagen:
tǝrøxjǭgǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Een zwerm weer terugzetten in de oude korf, wanneer men de koningin gedood heeft. [N 63, 93a]
II-6
|
25312 |
decimeter, maat van 10 cm |
decimeter:
deecimeitər (Q071p Diepenbeek)
|
de maat die een lengte van 10 cm aangeeft, 1/10 deel van een meter [sol, palm, decimeter] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20808 |
deeg |
deeg:
deeg (Q071p Diepenbeek),
dēg (Q071p Diepenbeek),
boven de ë staat een lengte-teken
dēx (Q071p Diepenbeek)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
32311 |
definitieve band |
band:
bānt (Q071p Diepenbeek),
reep:
rējp (Q071p Diepenbeek),
ring:
ręŋk (Q071p Diepenbeek)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|