| 25037 |
paars, violet |
paars:
paars (L431p Dieteren)
|
paars [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 24863 |
paarse dovenetel |
paarse boornetel:
pārsǝ bornētǝl (L431p Dieteren)
|
Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.]
I-5
|
| 23325 |
paasavond |
paasavond:
poaschoavend (L431p Dieteren)
|
paaschavond [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 33320 |
pacht, vruchtgebruik |
tuis:
tǫu̯s (L431p Dieteren)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
| 33333 |
pachtboer |
pachtboer:
pęxbūr (L431p Dieteren)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
| 21690 |
pachten |
pachten:
pɛxtǝ (L431p Dieteren)
|
[S 27; monogr.]
I-6
|
| 33334 |
pachtersvrouw |
pachtboerin:
pęxtburen (L431p Dieteren)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
| 24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren),
kruddel (L431p Dieteren)
|
pad [DC 07 (1939)] || pad (dier) [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 21261 |
pad, paadje |
weg, weggetje:
wēgske, wegskes (L431p Dieteren)
|
pad, paden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 24534 |
paddestoel (alg.) |
jodenvlees:
juddevleisch (L431p Dieteren)
|
paddestoel [SGV (1914)]
III-4-3
|