21355 |
pruisen |
pruisen:
Pruusje (L431p Dieteren)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18908 |
prutser |
sukkelaar:
Opm. zachte k.
sukkelair (L431p Dieteren)
|
sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pømpstęjn (L431p Dieteren)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
25014 |
punt, stip |
punt:
puntj (L431p Dieteren)
|
punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
33623 |
putzwengel |
wip:
wøp (L431p Dieteren)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
19079 |
raad |
raad:
road (L431p Dieteren)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (L431p Dieteren),
vreemd:
vraemp (L431p Dieteren),
vrêmdj (L431p Dieteren)
|
01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
graat:
grǭt (L431p Dieteren),
raat:
roǝt (L431p Dieteren)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
roaje (L431p Dieteren)
|
raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
ruffele (L431p Dieteren),
ruffelen:
røfǝlǝ (L431p Dieteren)
|
rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|