24473 |
blauwe bosbes |
marmel:
marmel (L431p Dieteren),
warbel:
warbele (L431p Dieteren)
|
bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)] || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L431p Dieteren)
|
reiger [SGV (1914)]
III-4-1
|
29815 |
blauwe steen |
plintsteen:
plentštęjn (L431p Dieteren)
|
Baksteen die tijdens het bakken gerookt werd en dientengevolge een blauwe tint heeft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛblauwstokenɛ in de paragraaf over de vervaardiging van dakpannen. Schuddinck (pag. 84) merkt over dit soort stenen op dat ze in een zgn. ɛblauwe ovenɛ worden gebakken. Men steekt daarbij groen elzehout in de stookgaten v√≥√≥r de oven afgekoeld is. De stenen blijven enkele dagen in de rook van het elzenhout en worden daardoor in- en uitwendig blauw. De invuller uit L 210 vermeldt dat rook niet van invloed is op de kleur steen, maar de kwaliteit of soort klei: rivierklei (kalkhoudend) bakt geel; bergklei (ijzerhoudend) bakt rood; bergklei waaronder vette klei (l√∂ss) is gemengd, bakt blauw.' [N 30, 52c]
II-8
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
dikke vlieg:
dikke vleeg (L431p Dieteren),
vleesvlieg:
vleisvleeg (L431p Dieteren)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (L431p Dieteren)
|
bleek [SGV (1914)]
III-1-2
|
29824 |
bleke steen |
(een) bleke:
ęjnǝ blęjkǝ (L431p Dieteren)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|
19344 |
blij |
blij:
blie (L431p Dieteren)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren,
L431p Dieteren)
|
bliksem [SGV (1914)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
flikkeren:
het flikkert (L431p Dieteren)
|
het bliksemt [SGV (1914)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
blood (L431p Dieteren)
|
bloed [SGV (1914)]
III-1-1
|