e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rochelen rochelen: rochele (Dieteren) rochelen [SGV (1914)] III-1-2
rode aalbes miemerten: witte en roode  mimerte (Dieteren), rode miemeren: mv: -e of wiemerte  roewaai miemere (Dieteren), rode wiemeren: mv: -e of wiemerte  roewaai wiemerte (Dieteren) [DC 13 (1945)]aalbes [SGV (1914)] I-7
rode biet kroot: kru̯at (Dieteren), slakroot: slāi̯kruāt (Dieteren) Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5
rode klaver tamme klee: tamǝ [klee] (Dieteren) Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5
rode kool rood moes: roaad moos (Dieteren), road moos (Dieteren) Rode kool (als plant of gewas) [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
roek roek: rōēk (Dieteren) Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] III-4-1
roep- en lokwoord voor de eend eend: ēnj (Dieteren), wiele, wiele, wiele: wilǝ, wilǝ, wilǝ (Dieteren) [L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de gans gans: gāu̯s (Dieteren), wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Dieteren) Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6] I-12
roep- en lokwoord voor de jonge eend eend: ēnj (Dieteren) [VC 14, 2s -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de jonge gans gansje: gau̯skǝ (Dieteren) [VC 14, 2q (r] I-12