20084 |
roos (rosa) |
roos:
rois (L431p Dieteren)
|
roos [SGV (1914)]
III-2-1
|
30030 |
roosterschuif |
schuif:
šȳf (L431p Dieteren)
|
De schuif waarmee de uitstroomopening van de blusbak kan worden afgesloten. Voor de schuif bevindt zich doorgaans een rooster waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. Dergelijke harde stukjes werden in Q 121 'mannetjeren' ('m'nšǝrǝ') genoemd. [N 30, 32d; monogr.]
II-9
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
rejaal (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren)
|
gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
prik:
mv prikke
prik (L431p Dieteren)
|
rozenbottel [SGV (1914)]
III-4-3
|
17767 |
rug |
rug:
rukg (L431p Dieteren),
rök (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren)
|
rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
ryn (L431p Dieteren)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roeten oas (L431p Dieteren)
|
Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34024 |
rund |
rind:
rentj (L431p Dieteren)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24349 |
runderhorzellarve |
aambeitel:
ambeitel (L431p Dieteren)
|
runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24371 |
rups |
rups:
ropsj (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren)
|
rups [SGV (1914)]
III-4-2
|