e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sikkel zekel: zēkǝl (Dieteren) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sjalot sjarlot: mv -te  sjerlot (Dieteren) [DC 13 (1945)] I-7
sjees sjees: šē̜s (Dieteren) Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr] I-13
slaan slaan: slaon (Dieteren, ... ), slaon dich om dien oire (Dieteren), sloan (Dieteren), sloan dich um dien ōēre (Dieteren) ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-1-2
slachten slachten: slaxtǝ (Dieteren) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slag slag: slaag (Dieteren, ... ) Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] III-1-2
slak slak: slek (Dieteren, ... ) slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuisje: slekkenhuuske (Dieteren, ... ) slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slechtgehumeurd (zijn) lastig: lestig (Dieteren) gemelijk [SGV (1914)] III-1-4
slee ijskast: ieskas (Dieteren), slee: slee (Dieteren) slede [SGV (1914)] || Slee. III-3-2