30005 |
sterke mortel |
kelderspijs:
kɛldǝršpīs (L431p Dieteren)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
20323 |
sterven |
sterven:
sterve (L431p Dieteren)
|
sterven [SGV (1914)]
III-2-2
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
steefdochter (L431p Dieteren),
sttiefdochter:
steefdochtter (L431p Dieteren)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
kinder van de tweede moeder:
kènjer van de twiede mooder (L431p Dieteren),
kinder van de tweede vader:
kènjer van den twiede vader (L431p Dieteren),
stiefkinder:
steefkinjer (L431p Dieteren),
steefkènjer (L431p Dieteren)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
steefmooder (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren),
tweede moeder:
twiede mooder (L431p Dieteren)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
steefauwers (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steefvader (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren),
tweede vader:
twiede vader (L431p Dieteren)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
steefzoon (L431p Dieteren)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
geniepig:
geniepig (L431p Dieteren)
|
geniepig [SGV (1914)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
duur:
dȳi̯ǝr (L431p Dieteren),
dȳr (L431p Dieteren),
stier:
stīr (L431p Dieteren)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|