e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sterke mortel kelderspijs: kɛldǝršpīs (Dieteren) Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b] II-9
sterven sterven: sterve (Dieteren) sterven [SGV (1914)] III-2-2
stiefdochter stiefdochter: steefdochter (Dieteren), sttiefdochter: steefdochtter (Dieteren) stiefdochter [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefkinderen kinder van de tweede moeder: kènjer van de twiede mooder (Dieteren), kinder van de tweede vader: kènjer van den twiede vader (Dieteren), stiefkinder: steefkinjer (Dieteren), steefkènjer (Dieteren) stiefkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefmoeder stiefmoeder: steefmooder (Dieteren, ... ), tweede moeder: twiede mooder (Dieteren) stiefmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefouders stiefouders: steefauwers (Dieteren, ... ) stiefouders [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefvader stiefvader: steefvader (Dieteren, ... ), tweede vader: twiede vader (Dieteren) stiefvader [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefzoon stiefzoon: steefzoon (Dieteren) stiefzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
stiekem geniepig: geniepig (Dieteren) geniepig [SGV (1914)] III-1-4
stier duur: dȳi̯ǝr (Dieteren), dȳr (Dieteren), stier: stīr (Dieteren) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11