18857 |
troosten; troost |
troosten:
treueste (L431p Dieteren)
|
troosten [SGV (1914)]
III-1-4
|
19772 |
tuin |
moeshof:
moos hoaf (L431p Dieteren)
|
hof [SGV (1914)]
III-2-1
|
24258 |
tuinfluiter |
wijntappertje:
wientepperke (L431p Dieteren)
|
Hoe heet de tuinfluiter? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zomerhuuske (L431p Dieteren)
|
priëel [SGV (1914)]
III-2-1
|
20116 |
turfmolm |
molm:
molm (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|
33597 |
ui, ajuin |
un:
mv -unne
un (L431p Dieteren),
unne:
unne (L431p Dieteren)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (L431p Dieteren)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
34157 |
uieren |
uieren:
ȳi̯ǝrǝ (L431p Dieteren)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
uul (L431p Dieteren)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|
21386 |
uithoren |
uitvissen:
oetvossen (L431p Dieteren)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|