e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veldbonen bruine bonen: brun [bonen] (Dieteren), labbonen: lab[bonen] (Dieteren), stekbonen: štɛk[bonen] (Dieteren), struikbonen: štrūk[bonen] (Dieteren), veldbonen: vɛltj[bonen] (Dieteren) Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.] I-5
veldleeuwerik, leeuwerik grasleeuwerik: graasliëwerik (Dieteren), leeuwerik: laiwerik (Dieteren), lièwerik (Dieteren), liewerk: lieuwer(i)k (Dieteren) Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] III-4-1
veldweg veldweg: vɛljtjwē̜x (Dieteren) Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.] I-8
veldwortel, stoppelwortel reuben: rø̄bǝ (Dieteren), veldmoren: vɛltjmūrǝ (Dieteren) Daucus carota L. Wortelvariëteit vernoemd naar de teeltwijze. Indien het antwoord hetzelfde is als de algemene benaming uit het lemma Winterwortel, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. [N Q, 6a; monogr.] I-5
velg velg: velg (Dieteren) De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.] I-13
venkel venkel: vènkel (Dieteren) venkel [SGV (1914)] III-2-3
vensterbank vensterlatei: venstǝrlatęj (Dieteren) Min of meer breed houten of stenen dekstuk aan de binnenzijde van een raam op hoogte van de onderdorpel. Zie ook afb. 57b. Een stenen vensterbank werd in P 48 van 'arduin' ('ardø̜̄n'), in K 314 van 'arduinsteen' ('ardoanstiǝn'), in L 366 van naamse steen en in K 317 van 'marmer' ('męlǝbǝr') vervaardigd. [N 55, 44b; S 39; L 8, 37b; L 31, 12b; L B1, 168; A 46, 10c; monogr.] II-9
verbruien verbruien: verbru-je (Dieteren) verbruien [SGV (1914)] III-1-4
verdacht verdacht: verdacht (Dieteren) verdacht [SGV (1914)] III-3-1
verdriet; verdriet doen leed: leid (Dieteren), verdriet: verdreet (Dieteren) leed [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)] III-1-4