34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ēnj (L431p Dieteren)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gau̯s (L431p Dieteren)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroet:
šrūt (L431p Dieteren)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hōn (L431p Dieteren)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
30004 |
vuurvaste mortel |
vuurvaste spijs:
vȳrvastǝ [spijs] (L431p Dieteren)
|
Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c]
II-9
|
29814 |
vuurvaste stenen |
vuurvaste stenen:
vȳrvastǝ štęjn (L431p Dieteren)
|
Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.]
II-8
|
25125 |
waaienx |
waaien:
(wɛ̄je) (L431p Dieteren),
het wɛ̄-de (L431p Dieteren),
wèjje (L431p Dieteren)
|
het waaide [SGV (1914)] || waaien [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
21457 |
waarschuwen |
waarschuwen:
waarschju-we (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren)
|
waarschuwen [SGV (1914)]
III-3-1
|
20740 |
wafel |
wafel:
woafel (L431p Dieteren),
woafele (L431p Dieteren)
|
wafel [SGV (1914)] || wafels [SGV (1914)]
III-2-3
|
25214 |
wak in het ijs |
gloom:
gloom (L431p Dieteren)
|
wak (in het ijs) [SGV (1914)]
III-4-4
|