25035 |
lawaai, herrie |
laweit:
leweit (L431p Dieteren)
|
lawaai [SGV (1914)]
III-4-4
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lāeg (L431p Dieteren),
leèg (L431p Dieteren)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
laegluiper (L431p Dieteren)
|
leeglooper [SGV (1914)]
III-1-4
|
30796 |
leerlooier |
leerlooier:
lę̄rlojǝr (L431p Dieteren)
|
Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.]
II-10
|
30861 |
leest |
leest:
lęjst (L431p Dieteren)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
laiw (L431p Dieteren)
|
leeuw [SGV (1914)]
III-3-2
|
17815 |
leggen |
leggen:
lèkke (L431p Dieteren)
|
leggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
27280 |
leisteen |
leisteen:
lęjštęjn (L431p Dieteren),
noorse lei:
nōrsǝ lęj (L431p Dieteren)
|
Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;]
II-9
|
17643 |
lende |
lende:
lenje (L431p Dieteren)
|
lendenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
lente (L431p Dieteren)
|
lente [SGV (1914)]
III-4-4
|