e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

Gevonden: 1751
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lawaai, herrie laweit: leweit (Dieteren) lawaai [SGV (1914)] III-4-4
leeg, niets bevattend leeg: lāeg (Dieteren), leèg (Dieteren) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] III-4-4
leegloper leegloper: laegluiper (Dieteren) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leerlooier leerlooier: lę̄rlojǝr (Dieteren) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjst (Dieteren) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: laiw (Dieteren) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leggen leggen: lèkke (Dieteren) leggen [SGV (1914)] III-1-2
leisteen leisteen: lęjštęjn (Dieteren), noorse lei: nōrsǝ lęj (Dieteren) Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;] II-9
lende lende: lenje (Dieteren) lendenen [SGV (1914)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lente (Dieteren) lente [SGV (1914)] III-4-4