23274 |
koster |
koster:
köstər (L421p Dilsen)
|
koster [RND]
III-3-3
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (L421p Dilsen, ...
L421p Dilsen)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
karmənājə (L421p Dilsen),
kermenajen (L421p Dilsen),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (L421p Dilsen)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
28465 |
koude bouw |
koude bouw:
kǫwǝ bǫw (L421p Dilsen)
|
Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c]
II-6
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
Mv. [e paar hoeze].
hous (L421p Dilsen)
|
Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
wol:
woͅl (L421p Dilsen)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯.tǝr (L421p Dilsen),
kouteren:
kǫu̯.tǝrǝ (L421p Dilsen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
krègske (L421p Dilsen)
|
Kraagje (verkleinwoord). [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krelkəs (L421p Dilsen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krān (L421p Dilsen)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|