20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
oajerdom (L421p Dilsen),
òwwərdŏĕm (L421p Dilsen)
|
ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)]
III-2-2
|
30841 |
leer met natuurlijke kleur |
natuurkleur:
natuurkleur (L421p Dilsen)
|
Leer met een natuurlijke kleur. [N 60, 13]
II-10
|
30816 |
leerjongen |
leerjongen:
līrjoŋǝn (L421p Dilsen)
|
Jongen die bij de schoenmaker inkomt om het vak te leren. [N 60, 217a; monogr.]
II-10
|
30881 |
leerkist |
leerkist:
leerkist (L421p Dilsen)
|
De kist waarin de handwerker-schoenmaker het leer bewaart. Volgens de informant van Q 121c worden de leerhuiden aldaar opgehangen. [N 60, 37a]
II-10
|
30861 |
leest |
schoenleest:
šōnlīst (L421p Dilsen)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
31086 |
leesthaak |
leestehaak:
līstǝnǭk (L421p Dilsen)
|
Haak waarmee men de leest uit de opgemaakte schoen trekt. Boven in de leest zit een gat waar de leesthaak in past. Zie afb. 65. [N 60, 141a; monogr.]
II-10
|
30961 |
leestklaar maken |
tigen maken:
tigǝn mākǝn (L421p Dilsen)
|
Het door middel van naden verbinden van de verschillende uitgesneden delen van het boventuig en het inrichten der bovenwerken voor rijg-, knoop-, gesp- en elastieksluiting. [N 60, 53]
II-10
|
20110 |
leeuwenbek |
leeuwenbek:
liewebek (L421p Dilsen)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende snijbloemen: Antirrhinum majus (leeuwenbek) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
33883 |
leewater |
leewater:
liwātǝr (L421p Dilsen)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
17815 |
leggen |
leggen:
legə (L421p Dilsen)
|
leggen [ZND m]
III-1-2
|