18343 |
neus van een schoen |
top:
top (L421p Dilsen)
|
Het voorste deel van de schoen, dat de tenen omsluit (neus, neuslap) Zie tek. 23. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
34154 |
niet drachtig |
leeg:
lē̜x (L421p Dilsen)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
30331 |
niet haaks |
niet haaks:
niet haaks (L421p Dilsen),
uit de haak:
ūt ˲dǝn hǭk (L421p Dilsen)
|
Niet zuiver rechthoekig, gezegd van bijvoorbeeld een werkstuk. [N 53, 199b; monogr.]
II-12
|
30857 |
nijptang |
knijptang:
knijptang (L421p Dilsen),
nijptang:
nęjptaŋ (L421p Dilsen),
pitstang:
petstaŋ (L421p Dilsen),
trektang:
trektang (L421p Dilsen),
tręktaŋ (L421p Dilsen)
|
In het algemeen een tang die vooral dient om spijkers uit te trekken en metaaldraad, spijkers, dun plaatmateriaal, e.d. af te knippen. Zie ook afb. 95 en het lemma ɛnijptangɛ in wld II.11, pag. 92-93. Het woordtype vlechttang is de benaming voor een nijptang die wordt gebruikt bij het verwerken van betonijzer. Deze tang heeft kleinere bekken en langere armen dan de nijptang. Zie ook het lemma ɛbetonijzerɛ in Wld II.9, pag. 47.' [N 53, 142a-c; N 53, 143; monogr.] || In het algemeen het werktuig om te knijpen en te trekken. Zie afb. 9. [N 60, 184a; N 60, 236]
II-10, II-12
|
28593 |
nitraat |
nieterzout:
nitǝrzǫwt (L421p Dilsen)
|
Zout van salpeterzuur. Deze stof gebruikt men eveneens ter bedwelming van de bijen. [N 63, 77c; JG 1a+1b; JG 2b-5, 10; monogr.]
II-6
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (L421p Dilsen, ...
L421p Dilsen)
|
noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
28639 |
noodvoederen |
bijvoederen:
bivo.jǝrǝ (L421p Dilsen)
|
Het voederen aan het einde van de winter, als de bijen door hun eigen voorraad heen zijn en het nog te koud is om zelf honing te halen. Volgens de informant van L 333 is dit bijvoeren uit den boze en mag het eigenlijk niet voorkomen. [N 63, 110b; Ge 37, 194; monogr.]
II-6
|
20809 |
noot |
noot:
noot (L421p Dilsen)
|
noot [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
28570 |
nosema |
nosema:
no.zǝma (L421p Dilsen)
|
Ziekte die de darm van de bij aantast. De nosema-bacil is een darmparasiet of zwakteparasiet. Deze parasiet wordt in de hand gewerkt door stuifmeelgebrek. Deze bacil vormt sporen die in honing verblijven en door de bijen bij de voeding worden ingenomen. Bij hun tocht door de darm ontwikkelen deze sporen zich weer tot bacil. In de darm vermenigvuldigen ze zich zeer snel. De besmette bijen sterven dan ook al na twee à drie dagen. Bestrijding in zeer ernstige gevallen door afzwavelen en verbranden van het volk. Ook andere, chemische bestrijding is mogelijk. [N 63, 71; N 63, 71a]
II-6
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
dezə moergən (L421p Dilsen),
veurmiddig (L421p Dilsen)
|
s morgens) [DC 65 (1990)], [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|