e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dilsen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ojiefprofiel ogive: ǫšif (Dilsen) Lijst waarvan de kromming in dwarsdoorsnede half hol en half bol is. Men onderscheidt het klokojief, dat van onderen bol en van boven bol is, en het verkeerd ojief, dat van onderen hol en van boven bol is. Zie ook afb. 158. [N 55, 151-152] II-12
oksaal oksaal: ə sxun oͅksal (Dilsen) Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] III-3-3
oliemolen slagmolen: slā.xmyǝ.lǝ (Dilsen) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3
omboeken omplooien: omplooien (Dilsen) Het omvouwen en vastlijmen van de randen van het leerwerk. [N 60, 52] II-10
omjagen omjagen: umja.xǝn (Dilsen) Het omkloppen van twee ongelijke volken. Beide volken worden uit hun woning gejaagd, geklopt, elk in een lege korf of jaagkorf. Daarna wordt het zwakke volk in de woning van het sterke gedaan en vice versa, waarop de korven weer op hun plaats in de stal worden gezet. Het resultaat is dat de bijen van het sterke volk naar de korf van het zwakke vliegen (Gelens 1963, pag. 23). [N 63, 93b; N 63, 93c; monogr.] II-6
omloper achteromrand: achteromrand (Dilsen) Het riempje dat, na geschift of geschalmd te zijn, in hoefijzervorm met tacks wordt vastgeslagen en op welke basis men de hak laag voor laag opbouwt. De hiel van de voet is van onderen bol, zodat de hak daar enigszins hol moet zijn. Deze lichte welving wordt bereikt door als bovenste laag van de hak een plat afgeschifte reep leer rondom te leggen in de vorm van een hoefijzer (Liedmeier, pag. 18). Zie afb. 51. [N 60, 128a] II-10
omslagboor zwong: zwǫŋ (Dilsen) Houtboor met een houten of metalen C-vormige booromslag waarmee een draaiende beweging wordt gegeven aan het boorijzer. Zie ook het lemma ɛomslagboorɛ in Wld II.11, pag. 84.' [N 53, 160c; monogr.] II-12
omzetten omzetten: omzętǝ (Dilsen) Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c] I-4
onderdelen nummeren merken: merken (Dilsen), nummeren: nummeren (Dilsen) De onderdelen van een nummer voorzien, opdat de constructie later gemakkelijker in elkaar gezet kan worden. Zie voor het woordtype paren ook het lemma ɛparenɛ in Wld II.9, pag. 111.' [N 53, 207] II-12
ondereinde van de stam vot: vot (Dilsen) Hoe noemt u: het dikke uiteinde van de stam (onderaan) [N 75 (1975)] III-4-3