18295 |
pantoffel |
slof:
nə sluf (L421p Dilsen),
sloef (L421p Dilsen),
slof (L421p Dilsen),
slòf (L421p Dilsen)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)], [ZND m] || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
nə paraploei (L421p Dilsen)
|
paraplu [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
zech pā.rə (L421p Dilsen)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23283 |
parochie |
parochie:
`dorp`
prochi (L421p Dilsen),
`gewone beteekenis`
parochij (L421p Dilsen)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
versgevallen kalf:
vīǝ.s˲gǝvalǝ [kalf] (L421p Dilsen)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
30933 |
pasrozet |
geertje:
gīrkǝ (L421p Dilsen)
|
Ingezet stukje leer op de wreef van een zetlaars zodat deze passend gemaakt wordt. Volgens de informant van L 293 wordt deze pasrozet ter versterking gebruikt. [N 60, 34b]
II-10
|
18500 |
pasrozet [wld ii.10, p. 28] |
geertje:
gierke (L421p Dilsen)
|
Een ingezet stukje leer op de wreef van een zetlaars om deze passend te maken? (roset)? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18183 |
passen |
passen:
passen (L421p Dilsen),
pasǝn (L421p Dilsen)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)]
II-7, III-1-3
|
33561 |
pastinaak |
pastenaken:
pastənaak (L421p Dilsen)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəstû.r (L421p Dilsen)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|