34116 |
penis van de stier |
schacht:
šaxt (L421p Dilsen)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
32027 |
pennen maken |
pennen aanslaan:
pęnǝ ānslǭn (L421p Dilsen)
|
De pennen van een pen-en-gatverbinding maken met behulp van de pennenmachine. Het hout dat daarvoor gebruikt werd, werd in Venray (L 210) en omgeving nagelenhout (nē̜gǝlhǭlt) genoemd. Zie ook het lemma ɛpen-en-gatverbindingɛ.' [N 53, 231e]
II-12
|
21415 |
pennenhouder |
pennensteel:
pennesteele (L421p Dilsen),
pennesteəl (L421p Dilsen)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
32025 |
pennenmachine, pennenbank |
pennenbank:
pęnǝbaŋk (L421p Dilsen)
|
Werktuig waarop de pennen voor een pen-en-gatverbinding machinaal worden gemaakt. Zie ook afb. 127 en het lemma ɛpen-en-gatverbindingɛ.' [N 53, 231a]
II-12
|
31770 |
penzaag |
borstzeeg:
borst˲zē̜x (L421p Dilsen)
|
Kleine spanzaag die wordt gebruikt voor het zagen van fijn werk zoals de pennen en zwaluwstaarten voor houtverbindingen. Het zaagblad is 50 tot 60 cm lang, 5 tot 6 cm breed en fijngetand. Zie ook afb. 19. [N G, 22b; N 53, 8h + j; N 53, 9; N I, 1, add.; monogr.]
II-12
|
28656 |
pershoning |
pershoning:
pe.sho.neŋ (L421p Dilsen)
|
Honing die men verkrijgt door de raten te persen, zodat de honing eruit loopt. Na verwijdering van de blanke, gave stukken raathoning doet men de onregelmatige stukken honingraat, nog niet verzegelde honing, open en gesloten broed, stuifmeelraten, grof werk, moerdoppen, dode bijen en ander afval in zakken van kaasdoek. Deze legt men in de honingpers, waarin ze onder grote druk de nog resterende honing prijs geven (De Roever, pag. 167). Deze geperste honing blijft echter na zeven en klaren toch een produkt van mindere kwaliteit. [N 63, 116b; N 63, 115d; N 63, 115c; JG 1a; monogr.]
II-6
|
28676 |
perszak |
perszak:
pešzak (L421p Dilsen)
|
Poreuze zak van onder meer kaasdoek gemaakt, waarin de ruwe honing wordt verzameld. Men legt deze zak in de honingpers. Onder de druk van de pers komt de honing naar buiten. Wat er uiteindelijk in de perszak overblijft, heeft slechts nog waarde als bemesting. [N 63, 122b; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
33568 |
peterselie |
peterselie:
peterselie (L421p Dilsen),
petərsē.li (L421p Dilsen),
pieterselie (L421p Dilsen),
pitterselie (L421p Dilsen)
|
[DC 69 (1994)] [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)]Hoe noemt u: peterselie (petroselinum sativum - fam. umbelliferae) [N 71 (1975)]
I-7
|
21063 |
peul |
schaal:
šal (L421p Dilsen),
schel:
als Fr. belle
chèl (L421p Dilsen)
|
groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
chaal (L421p Dilsen),
šal (L421p Dilsen),
šāl (L421p Dilsen),
šèl (L421p Dilsen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]Hoe noemt u: de zaaddoos van de erwt als deze hard geworden is (peul, pool) [N 71 (1975)]
I-7
|