22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roətə (L421p Dilsen),
rōete (L421p Dilsen),
rutə (L421p Dilsen)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
17884 |
rukken |
snokken:
snokkən (L421p Dilsen),
trekken:
trøkə (L421p Dilsen)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
rind:
riǝnt (L421p Dilsen)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24349 |
runderhorzellarve |
aambeitel:
ambeitel (L421p Dilsen),
ambeͅi.tələ (L421p Dilsen)
|
larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
vee:
viǝ (L421p Dilsen)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
rups:
roepsj (L421p Dilsen)
|
rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
28553 |
rustperiode in de winter |
winterslaap:
we.tǝrsla.p (L421p Dilsen)
|
Periode van inactiviteit der bijen tijdens de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele bijenvolk. Een slaap is het niet te noemen. Er wordt namelijk wel voedsel opgenomen en verteerd, zij het in uiterst kleine hoeveelheden. Er zit ook enige beweging in de tros bijen. Hoe kouder het wordt, hoe dichter de bijen opeendringen. In het midden zit de koningin, omringd door een aantal jonge bijen. [N 63, 54a; N 63, 54b]
II-6
|
31801 |
ruw, gezegd van gezaagd hout |
bruut:
brøt (L421p Dilsen)
|
De ruwheid van het oppervlak van gezaagd hout wordt veroorzaakt door de al dan niet slecht afgestelde zaagtanden van het zaagblad. Wanneer een plank onvoldoende diep uitgeschaafd was, zei men in Bilzen (Q 83): de zeeg staat nog derin (dǝ zē̜x stēt nǫx tręn). [N 53, 29b]
II-12
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roewə keͅrəl (L421p Dilsen),
roəwə keərəl (L421p Dilsen)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
28655 |
ruwe honing |
rauwe honing:
ruwǝ ho.neŋ (L421p Dilsen)
|
Raat, broed, stuifmeel en honing vormen tezamen ruwe honing. Deze wordt wel eens als voer voor de bijen gebruikt. [N 63, 115d]
II-6
|