34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
ry.zǝlǝ (L421p Dilsen),
rȳsǝlǝn (L421p Dilsen),
rȳzǝlǝn (L421p Dilsen),
røi̯zǝlǝ (L421p Dilsen),
rūzǝlǝn (L421p Dilsen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
31872 |
vandiktebank |
schaafmachine combinée:
šāfmašin kǫmbinē (L421p Dilsen),
vlak-en-verdiktebank:
vlak˱ ɛn vǝrdektǝbaŋk (L421p Dilsen)
|
Schaafmachine waarmee hout aan twee kanten tegelijk van dikte geschaafd kan worden. Zie ook het volgende lemma en afb. 54. [N 53, 85c; monogr.]
II-12
|
26250 |
vang |
praam:
prām (L421p Dilsen)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
28629 |
vangtangetje |
pincet:
pensɛt (L421p Dilsen)
|
Gereedschap dat men gebruikt bij het vangen en vasthouden van een koningin. De informanten van L 289, L 333, L 414 en L 215a vermelden dat ze dit steeds met de vingers doen. [N 63, 101; monogr.]
II-6
|
21254 |
varen |
varen:
vørə (L421p Dilsen, ...
L421p Dilsen)
|
varen [ZND m]
III-3-1
|
34297 |
varken |
varken:
vɛ.rǝkǝ (L421p Dilsen),
vɛrǝkǝ (L421p Dilsen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lø̜u̯.pǝr (L421p Dilsen),
scheut:
šyǝ.t (L421p Dilsen)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
masten:
masten (L421p Dilsen)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20646 |
varkensvet |
gesmolten vet:
gəsmoljtjə veͅt (L421p Dilsen)
|
gesmolten vet [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24854 |
vaste plant |
blijvende plant:
blievende plant (L421p Dilsen)
|
Hoe noemt u een plant van niet beperkte levensduur die meestal door scheuren vermeerderd wordt (vaste plant) [N 73 (1975)]
III-4-3
|