28441 |
dekkleedje |
dekkleedje:
dekkleedje (L421p Dilsen)
|
Het dekkleedje is de ouderwetse manier van dakbedekking. Het is over het algemeen vervangen door de dekplank die veel voordelen biedt boven de kleverige kleedjes die vlak op de ramen liggen en daardoor de bijen verhinderen om over de toplatten van de ramen heen van raat naar raat te trekken. Bovendien verslijten de dekkleedjes gauw, ze maken de behandeling van de volken ruwer en stimuleren de wasmotplaag. [N 63, 10k]
II-6
|
34253 |
deksel van de karnton |
scheel:
šø̜̄l (L421p Dilsen)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (L421p Dilsen)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
bâche:
baš (L421p Dilsen)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpex (L421p Dilsen)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24476 |
dennenappel |
dennenknop:
denneknôêp (L421p Dilsen)
|
Kent u dialectbenamingen voor: de denneappels [N 75 (1975)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
naalden:
noalje (L421p Dilsen, ...
L421p Dilsen)
|
Hoe noemt u: de naalden van naaldhout [N 75 (1975)]
III-4-3
|
18474 |
derbybottine |
derby:
derby (L421p Dilsen)
|
Het model dat op tek. 206b wordt afgebeeld (derby-bottine?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
28511 |
derdeling |
derdeling:
dęrdǝleŋ (L421p Dilsen),
dęrdǝleŋǝ (L421p Dilsen)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
dögənet (L421p Dilsen),
een die voor geen kanten deugt:
ɛinə deə vər gɛinə kəutən douxt (L421p Dilsen),
lelijk jong:
leèlijk jonk (L421p Dilsen),
onnut:
onnut (L421p Dilsen),
prengel:
prengel (L421p Dilsen),
stout kind:
stout kEənt (L421p Dilsen),
stouterik:
stoutərEk (L421p Dilsen),
vlegel:
vlegel (L421p Dilsen)
|
een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|