30917 |
hielpand |
achterste:
achterste (L421p Dilsen),
kwartier:
kǝrtę̄r (L421p Dilsen)
|
Het gedeelte van het boventuig dat de achterkant van de voet, het achterste deel van de zijkant van de voet en de bovenkant van de wreef bedekt. Zie afb. 18. [N 60, 17; N 60, 28]
II-10
|
18437 |
hielpand [wld ii.10, p. 24] |
achterste:
achterste (L421p Dilsen, ...
L421p Dilsen),
kwartier:
kêrteer (L421p Dilsen)
|
Hoe noemt u het gedeelte van de schoen dat afgebeeld is op tek. 17? (hiel) [N 60 (1973)] || Kent u het woord kwartier? Hoe spreekt u het uit? Welk gedeelte van het bovenleer wordt hier precies mee bedoeld? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30827 |
hielpartij |
hielpartij:
hielpartij (L421p Dilsen)
|
Het gedeelte van de schoen achter het hol. [N 60, 168b]
II-10
|
18496 |
hielpartij [wld ii.10, p. 7] |
hielpartij:
hielpartij (L421p Dilsen)
|
Alles van de schoen achter het hol? (hielpartij?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
contrefor (L421p Dilsen)
|
Een stijf stuk leer tot meerdere stevigheid in de schacht aan de hielkant tussen leer en voering vastgekleefd (contrefort, hielstijf, bezetsel?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18012 |
hijgen |
kuimen:
kø̄mǝn (L421p Dilsen)
|
[JG 1a, 1b]
I-11
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
reutelen:
ə rèùtəlt (L421p Dilsen)
|
Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
heinkelen (L421p Dilsen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
33839 |
hinniken |
hummeren:
hømǝrǝ (L421p Dilsen)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
schokkelpaard:
/
sjokkelperd (L421p Dilsen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|