id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22549 | hartenjagen (kaartspel) | hartenjagen: hartejage (Doenrade) | Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2 |
20905 | hartig | gezouten: gezoutə (Doenrade), hartig: hartig (Doenrade) | een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)] III-2-3 |
18090 | hartinfarct | hartverlamming: hartverlamming (Doenrade) | Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)] III-1-2 |
21458 | haten | haten: haatə (Doenrade), hate (Doenrade), niet kunnen luchten: neet kónnə luchtə (Doenrade) | een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)] || haten [SGV (1914)] III-3-1 |
32977 | haver | haver: hāvǝr (Doenrade) | Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4 |
24480 | hazelaar | hazelde: ook esselde (Doenrade), hazenotenstruik: assenooetesjtroek (Doenrade) | hazelstruik [SGV (1914)] III-4-3 |
21000 | hazelnoot | hazenoot: assenooet (Doenrade) | hazelnoot [SGV (1914)] III-4-3 |
24412 | hazelworm | hazelworm: hazelwôrm (Doenrade) | hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)] III-4-2 |
24320 | hazenleger | leger: léèger (Doenrade), ideosyncr. leger (Doenrade), WLD lèger (Doenrade) | Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] III-4-2 |
21897 | hebzuchtig | hebberig: höbberig (Doenrade) | een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] III-3-1 |