25262 |
hond, maat van 1400 m2 of 100 roeden |
zille:
zil (Q027p Doenrade)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 1400 vierkante meter, dat is 100 roeden [hond] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21043 |
honing |
honing:
hōǝneŋ (Q027p Doenrade)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
köp (Q027p Doenrade)
|
hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
groot altaar:
grŏĕte èltjer (Q027p Doenrade)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34638 |
hoofdbord |
kop:
kǫp (Q027p Doenrade)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
hoofdplag:
huidplak (Q027p Doenrade),
kopplag:
kopplak (Q027p Doenrade)
|
hoofddoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
huidkiees (Q027p Doenrade)
|
zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdkussen:
høͅi̯tkøsə (Q027p Doenrade)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24720 |
hoofdwortel |
dikke wortel:
WLD
dikkə wŏértel (Q027p Doenrade)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22077 |
hoog vliegen |
hoog vliegen:
hoèg vleege (Q027p Doenrade),
hoog zitten:
ze zitte houeg (Q027p Doenrade)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|