18996 |
jaloers |
jaloers:
zjeloes (Q027p Doenrade)
|
jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
gelei:
sjlei (Q027p Doenrade),
jam:
sjem (Q027p Doenrade)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19927 |
janken |
janken:
ideosyncr.
janken (Q027p Doenrade),
joenken:
joōnke (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hè is jieerig (Q027p Doenrade),
verjaardag hebben:
verjaordaag (Q027p Doenrade)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18561 |
jas met onzichtbare sluiting |
jas met gulpsluiting:
jas mit gölpsjleeting (Q027p Doenrade)
|
een jas met onzichtbare sluiting [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q027p Doenrade),
jes (Q027p Doenrade)
|
jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
jonge klare:
joonge kloare (Q027p Doenrade),
opgezette:
opgəzaddə (Q027p Doenrade),
oude klare:
ouwe kloare (Q027p Doenrade)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18086 |
jicht |
gicht:
gich (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
gicht (Q027p Doenrade)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
judde (Q027p Doenrade)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
21280 |
joelen |
kwaken:
kwakə (Q027p Doenrade)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|