23598 |
kaarsenpit |
wiek:
week (Q027p Doenrade)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22392 |
kaart met prentje |
volle, een ~:
vol (Q027p Doenrade)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22386 |
kaarten voor geld |
kaarten:
kaarte (Q027p Doenrade)
|
Kaartspelen voor geld [tuisen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kèes (Q027p Doenrade)
|
kaas [SGV (1914)]
III-2-3
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
prikken:
prikke (Q027p Doenrade)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23212 |
kabouter |
kaboutermannetje:
kaboutermenneke (Q027p Doenrade)
|
kabouter [SGV (1914)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (Q027p Doenrade)
|
kachel [SGV (1914)]
III-2-1
|
24296 |
kadaver |
kadaver:
ideosyncr.
kadaver (Q027p Doenrade),
WLD
kadaver (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (Q027p Doenrade),
Opm. v.d. invuller: (= kaf werd vooraf gemengd, al zeer lang niet meer gezien.
kaaf (Q027p Doenrade)
|
andere? [N 93 (1983)] || In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4, III-3-2
|
24332 |
kakkerlak |
molenvarken:
muuleverke (Q027p Doenrade)
|
kakkerlak: Hoe heet in uw dialect het platte, ovale, zwarte of bruine insect dat hard kan lopen en in huizen voorkomt, waar het van voedsel en afval leeft? (--, ovenbeest) [N100 (1997)]
III-4-2
|