e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klemmateriaal kijl: kī.l (Doenrade) Met allerlei materialen werden kouter, voorschaar en voorsteun van de ploeg op de ploegbalk vastgezet. Hierdoor bleven deze onderdelen verwisselbaar of verstelbaar. Welk materiaal men gebruikte, blijkt uit de opgaven. [N 11, 31.III.b; N 11A, 140b] I-1
klepel klepel: klèpel (Doenrade), klêpel (Doenrade) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || klepel [SGV (1914)] III-3-3
klepklok kleine klok: de kleen klok (Doenrade) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen trumpen: trumpe (Doenrade) Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppers kleppers: klepper (Doenrade) Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2
kletsen wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wauwelə (Doenrade) praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] III-3-1
kletsen [zeveren] zeveren: zeivere (Doenrade) zeveren [SGV (1914)] III-3-1
kletswijf klatsoor: klatsjoor (Doenrade), kleps: klepsj (Doenrade) een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || klappei [SGV (1914)] III-3-1
klieven splijten: sjplietə (Doenrade) klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] III-1-2
klimop klimop: klēūmop (Doenrade), wintergroen: WLD  wéntjergreun (Doenrade) De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] III-4-3