21016 |
koolraap |
kolraap:
kolraap (Q027p Doenrade),
koolraap:
WLD
kulráábə (Q027p Doenrade),
koolraapje:
kolrèëpkè (Q027p Doenrade),
reube:
WLD
reubə (Q027p Doenrade)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|
21898 |
kooplustig |
koopachtig:
koopèchtig (Q027p Doenrade)
|
graag kopend, kooplustig [greeg, koopachtig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21899 |
kooplustige vrouw |
opmaker:
opmaeker (Q027p Doenrade)
|
een vrouw die niet zuinig is [maakop, konkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21400 |
koopwaar |
waar:
waar (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)] || waar (goede ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23216 |
koor |
koor:
kooer (Q027p Doenrade)
|
koor [SGV (1914)]
III-3-3
|
23435 |
koorbank |
koorbank:
kōērbank (Q027p Doenrade)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18531 |
koordje i.p.v. knoopsgat |
nep knoopslok:
ee nep knoopslaok (Q027p Doenrade)
|
een koordje i.p.v. een knoopsgat [N 59 (1973)]
III-1-3
|
23434 |
koorgestoelte |
koorbanken:
kōērbenk (Q027p Doenrade)
|
Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
rokkelen:
rökkele (Q027p Doenrade)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
koorkap:
koerkap (Q027p Doenrade)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|