22596 |
matsen, mitsen (kaartspel) |
mitsen:
mietsje (Q027p Doenrade)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18129 |
mazelen |
mazeren:
mazere (Q027p Doenrade)
|
mazelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
medaillon:
medaljon (Q027p Doenrade)
|
rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20925 |
mede |
mede:
mei (Q027p Doenrade)
|
mede (drank) [SGV (1914)]
III-2-3
|
18855 |
medelijden |
metlijden:
mit liejə (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)] || een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
twee schuppen diep (graven):
twiǝ šø̜pǝ dēp (Q027p Doenrade)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
munjich (Q027p Doenrade),
munjig (Q027p Doenrade)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
32635 |
meerscharige ploegen |
drieschaar:
drišār (Q027p Doenrade),
tweeschaar:
twiǝšār (Q027p Doenrade),
tweeschaarder:
twiǝšē̜rdǝr (Q027p Doenrade),
vierschaar:
vēršār (Q027p Doenrade),
zevenschaar:
zēvǝšār (Q027p Doenrade)
|
Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.]
I-1
|
32636 |
meerscharige wentelploegen |
dobbele melotte:
dǫbǝlǝ mǝlǫt (Q027p Doenrade)
|
Met de onderstaande termen wordt een wentelploeg bedoeld die voorzien is van een twee- of drievoudig stel wentelscharen, waardoor hij telkens twee resp. drie voren tegelijk ploegt. Met de hier vermelde meerscharige wentelploegen wordt - als het tenminste geen zwaar model voor achter de tractor betreft - meestal oppervlakkig ploegwerk verricht. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zij verwezen naar het vorige lemma en het lemma wentelploeg. Voor de woordtypen onder B. geldt wat in het vorige lemma over drie is opgemerkt. [N 11, 30 add.; N 11A, 73; monogr.]
I-1
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
mieësjtummige mès (Q027p Doenrade)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|