23227 |
oksaal |
oksaal:
oksaol (Q027p Doenrade)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20547 |
olie |
olig:
oalig (Q027p Doenrade),
oêlig (Q027p Doenrade),
smout:
sjmoot (Q027p Doenrade),
sjmout (Q027p Doenrade)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
oligsverf:
ǭlexs˲[verf] (Q027p Doenrade)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
29086 |
omboorden |
afbiezen:
āfbizǝ (Q027p Doenrade),
boorden:
bø̜̄rdǝ (Q027p Doenrade)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofsmuur:
kirkefsmoer (Q027p Doenrade)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17850 |
omhooggaan |
naar boven gaan:
nao baovə gaon (Q027p Doenrade)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29056 |
omslag |
omslag:
omšlāx (Q027p Doenrade)
|
Omslag in het algemeen. Boord of rand, doorgaans van verschillende stof of kleur, of met borduurwerk voorzien, welke aan de hals, de mouwen enz. van kledingstukken bevestigd is en bestemd is om omgeslagen of omgevouwen te worden. [N 62, 34e; MW]
II-7
|
18429 |
omslag [wld ii.7, p.82] |
omslag:
ómsjlaag (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt U de omslag? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18548 |
omslag van de broek |
omslag:
ómsjlaag (Q027p Doenrade),
plint:
plint (Q027p Doenrade)
|
de omslag van de broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
de oomtrèk (Q027p Doenrade),
omtrek (Q027p Doenrade),
ómtrek (Q027p Doenrade)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|