e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ooft ooften: hüffe (Doenrade), êûft (Doenrade), snitselen: sjnitsele (Doenrade) ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)] III-2-3
oog oog: oug (Doenrade, ... ) oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
oog van de naald oog: ōx (Doenrade) De opening van de naald waardoorheen men de draad steekt. [N 59, 11b; Gi 1.IV, 13b; monogr.] II-7
ooglid, oogdeksel (11) plump: plump (Doenrade) plimp* III-3-2
oogst -opbrengst oogst: [oogst] (Doenrade) Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12] I-4
oogst -werkzaamheden oogst: ǫu̯xst (Doenrade) Het geheel van de werkzaamheden; het zelfstandig naamwoord. Zie ook Fsa, I, kaart 9. In vergelijking met N 15, 7 ("alle oogstwerkzaamheden te zamen") levert N 15, 8 ("graanoogst") in het geheel geen nieuw materiaal op; overal worden samenstellingen met graan (zie het lemma ''graan, koren'' 1.2.1) en van de opgave van N 15, 7 opgegeven. In het materiaal S 27 staan beide woorden oogst, eerst in de betekenis "het geheel van de werkzaamheden" en daarna in die van "opbrengst", onder elkaar en dat heeft waarschijnlijk suggestief gewerkt, vandaar de talrijke gelijkluidende antwoorden in het lemma ''oogst -opbrengst'' (4.1.3). Voor de behandeling van de varianten van het type oogst, vergelijk de toelichting bij het lemma ''oogsten'' (4.1.1). [N 15, 7 en 8; S 27; Wi 52; NE 3.V, 6g; monogr.; add. uit L 40, 8] I-4
oogvuil (slaper) pips: pupsjə (Doenrade) vuil, Gedroogd ~ in de ooghoeken (slaper, slaap). [N 84 (1981)] III-1-1
oom nonk: nonk (Doenrade), nuŋk (Doenrade) oom [SGV (1914)] || oom; Bestaan er verschillende woorden voor een oom van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)] III-2-2
oor oor: ooer (Doenrade) oor [DC 01 (1931)] III-1-1
oordelen oordelen: ōērdelə (Doenrade) door redeneren tot een gevolgtrekking komen, oordelen [schikken] [N 85 (1981)] III-1-4