e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opschuiven opschuiven: opsjūūvə (Doenrade) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] III-1-2
opspelen opspelen: opsjpèlə (Doenrade) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
optillen lichten: luchte (Doenrade), luchtə (Doenrade) (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen, tillen [SGV (1914)] III-1-2
opvliegen opvliegen: opvleege (Doenrade, ... ) Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: starten, wegvliegen, opvliegen? [N 93 (1983)] III-3-2
opzettelijk expres: espres (Doenrade) expres [SGV (1914)] III-1-4
opzitten bidden: béà (Doenrade), prediken: ideosyncr.  predige (Doenrade) Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)] III-2-1
ordenen, rangschikken schikken: sjikkə (Doenrade) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
organist organist: orgenist (Doenrade) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: orgeldreejer (Doenrade), òrgel (Doenrade) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen orgel spelen: orgelsjpieele (Doenrade) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3