28900 |
persplank, strijkplank |
persplank:
pē̜šplaŋk (Q027p Doenrade)
|
Plank waarop men vorm in de stof of kleren perst. Men kent een grote en kleine persplank. In dit lemma duiden de benamingen op een model grote persplank: meestal ongeveer 50 cm breed en 1 m lang en daarbij 3 à 4 cm dik (Papenhuyzen III, pag. 7). De informant van Q 20 vermeldt dat de persplank een losse plank is om op de kleermakerstafel te leggen. De informant van L 416 merkt op dat de persplank voor grote stukken wordt gebruikt. [N 59, 19a; N 59, 18; N 59, 20; monogr.]
II-7
|
28919 |
persspons |
spons:
špons (Q027p Doenrade)
|
Een spons, lap of een opgerolde prop van stof of anderszins waarmee men de stof bij het persen bevochtigt. De informant van L 330 gebruikte in plaats van een spons een sopper. Dit was een aan één zijde tot handvat bij elkaar geregen linnen perslap. De andere kant van de perslap ø̄sopteø̄ men dan in het water. De informant van L 271 gebruikte een pinsel en lijkt het daarbij over hetzelfde te hebben. Het wordt omschreven als een lap stof van 15x30 cm die tot de helft werd ingeknipt en in stroken van 7 cm werd opgerold en vastgehecht tot handvat. [N 59, 27]
II-7
|
28899 |
perstafel, strijktafel |
strijkdis:
štrikdø̄š (Q027p Doenrade),
strijktafel:
štriktǭfǝl (Q027p Doenrade)
|
De tafel waarop men strijkt. Men gebruikt de perstafel om de grotere delen als pantalon of overjas op te persen. De perstafel moet gemaakt zijn van een houtsoort die niet splintert, trekt of scheurt. Houtsoorten die erg slecht vocht opnemen, zijn als perstafel ook ongeschikt (Gerritse, pag. 34). De informanten van L 330 en Q 32 strijken ook kragen op de perstafel, omdat zij daar geen apart kragenblok hebben. Zie ook het lemma ɛkragenblokɛ.' [N 59, 18; N 59, 19a; N 59, 19e; monogr.]
II-7
|
33566 |
perzik |
pche (fr.):
peisj (Q027p Doenrade)
|
perzik [SGV (1914)]
I-7
|
24856 |
perzikkruid |
reuts:
WLD
räötsj (Q027p Doenrade),
WLD perzikkruid (polygonum persicario)
räötsj (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
perzikkruid [N 92 (1982)] || Perzikkruid (polygonum persicaria 20 tot 90 cm hoog. De stengels hebben een vliezig kokertje (tuitje) boven de knopen, de stengels zijn behaard en vaak roodachtig; de bladeren zijn lancetvormig en meestal met een zwarte vlek; de bloemen groeien in dicht [N 92 (1982)]
III-4-3
|
22556 |
pesten (kaartspel) |
pesten:
peste (Q027p Doenrade)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19139 |
pesterij |
plaag:
plaog (Q027p Doenrade)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18281 |
pet: algemeen |
pats:
patsj (Q027p Doenrade)
|
pet [SGV (1914)]
III-1-3
|
24927 |
petroleum |
ptrole (fr.):
petròl (Q027p Doenrade),
pètròl (Q027p Doenrade),
pətròl (Q027p Doenrade)
|
petroleum, minerale licht ontvlambare stof die vooral tot verlichting in lampen en als brandstof wordt gebruikt [petrol, peter-, stink-, bron-, brom-, gasolie] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33569 |
peulerwten |
peulen:
peul (Q027p Doenrade),
WLD
peulə (Q027p Doenrade)
|
De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)]
I-7
|