id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32726 | ploegvoor | voor: vōǝr (Doenrade), vūǝr (Doenrade) | Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.] I-1 |
29010 | plooi | plooi: plōw (Doenrade) | Elk van de rimpels of golfachtige vormen die in een weefsel ontstaan, wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen worden. Zie voor diverse soorten plooien afb. 45. [N 62, 12c; N 62, 12b; L 40, 50; Gi 1.IV, 35; MW; monogr.] II-7 |
26241 | plooien | plooien: plōwjǝ (Doenrade) | [N 62, 12b; N 62, 12a; L A2, 379; MW; monogr.] II-7 |
18424 | plooirok | plooirok: ploowrok (Doenrade) | Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3 |
17831 | plukken | plukken: plökke (Doenrade) | plukken [SGV (1914)] III-1-2 |
33484 | plukken, van fruit | plukken: plökke (Doenrade) | plukken [SGV (1914)] I-7 |
21747 | plunderen | klauwen: klauwe (Doenrade), plunderen: plunjere (Doenrade), plunjerə (Doenrade) | als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)] III-3-1 |
24991 | poeder, pulver | poeder: poeier (Doenrade), poejer (Doenrade), pulver: pulver (Doenrade), stub: sjtúp (Doenrade) | tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)] III-4-4 |
33707 | poel | poel: pǫu̯l (Doenrade) | Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.] I-8 |
24949 | poel, plas | poel: puil (Doenrade) | poelen (mv.) [SGV (1914)] III-4-4 |