34024 |
rund |
rind:
rentj (Q027p Doenrade)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
rups:
ropsj (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
rups [SGV (1914)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
rasten:
raste (Q027p Doenrade),
ràstə (Q027p Doenrade)
|
rusten [SGV (1914)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
oudemannenhuis:
oud mannehoes (Q027p Doenrade),
oudmannehoes (Q027p Doenrade),
out-mannehóes (Q027p Doenrade)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18119 |
ruw |
schraal:
sjraal (Q027p Doenrade)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roewe (Q027p Doenrade),
rōēwə (Q027p Doenrade)
|
ruw [SGV (1914)] || zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25042 |
ruw, ruig |
ruw:
roewe (Q027p Doenrade)
|
ruw [SGV (1914)]
III-4-4
|
29731 |
ruwe stenen |
zonnebakkers:
zǫnǝbɛkǝš (Q027p Doenrade)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21292 |
ruzie |
ruzing:
ruuzing (Q027p Doenrade),
ruzing (Q027p Doenrade)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)] || ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
ruzing maken:
ruzing makə (Q027p Doenrade),
tintelen:
WNT: tintelen (I), B. Prikkelen, 2) Met vijandige bedoeling, a) beleedigen, kwetsen, krenken.
tentjele (Q027p Doenrade)
|
kibbelen [SGV (1914)] || ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|