e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rund rind: rentj (Doenrade) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
rups rups: ropsj (Doenrade, ... ) rups [SGV (1914)] III-4-2
rusten rasten: raste (Doenrade), ràstə (Doenrade) rusten [SGV (1914)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] III-1-2
rusthuis oudemannenhuis: oud mannehoes (Doenrade), oudmannehoes (Doenrade), out-mannehóes (Doenrade) een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)] III-3-1
ruw schraal: sjraal (Doenrade) Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)] III-1-2
ruw, hard ruw: roewe (Doenrade), rōēwə (Doenrade) ruw [SGV (1914)] || zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)] III-3-1
ruw, ruig ruw: roewe (Doenrade) ruw [SGV (1914)] III-4-4
ruwe stenen zonnebakkers: zǫnǝbɛkǝš (Doenrade) In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.] II-8
ruzie ruzing: ruuzing (Doenrade), ruzing (Doenrade) een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)] || ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)] III-3-1
ruzie maken ruzing maken: ruzing makə (Doenrade), tintelen: WNT: tintelen (I), B. Prikkelen, 2) Met vijandige bedoeling, a) beleedigen, kwetsen, krenken.  tentjele (Doenrade) kibbelen [SGV (1914)] || ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)] III-3-1