e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schimpen schampen: sjampə (Doenrade) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-3-1
schip schip: sjieep (Doenrade) schip [SGV (1914)] III-3-1
schipperen schipperen: sjipperə (Doenrade) naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)] III-1-4
schitteren schitteren: sjittere (Doenrade, ... ), sjitterə (Doenrade) een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)] III-4-4
schoen: algemeen schoen: sjooen (Doenrade) schoen [SGV (1914)] III-1-3
schoenen (mv.) schoenen (mv.): sjooen (Doenrade) schoenen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
schoenmaker schoester: šustǝr (Doenrade) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoenmaker -bijnamen pekvot: pęǝkvot (Doenrade) Bijnamen voor de schoenmaker. [N 60, 216b; N 60, 75; monogr.] II-10
schoenmakersmes schoestersmes: šustǝrsmɛts (Doenrade) Het algemene schoenmakersmes dat voor allerlei bewerkingen wordt gebruikt. Men kent lichte en zware schoenmakersmessen. Zie afb. 2. [N 60, 173; N 60, 240b] II-10
schoenveter schoensriem: sjoonsreem (Doenrade, ... ) Een niet leren koordje? [N 60 (1973)] || Het leren koordje waarmee men de schoenen dichtrijgt? [N 60 (1973)] III-1-3