25069 |
schortvol |
scholkvol:
ene sjolk vol (Q027p Doenrade),
schoot:
sjoewt (Q027p Doenrade),
sjoeèt (Q027p Doenrade)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21367 |
schot |
schot:
sjeuet (Q027p Doenrade)
|
schot [SGV (1914)]
III-3-1
|
17637 |
schouder |
schouder:
sjouwer (Q027p Doenrade)
|
schouder [SGV (1914)]
III-1-1
|
22203 |
schouder (41) |
schouwer:
sjouwer (Q027p Doenrade)
|
schouder
III-3-2
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
sjouwerblaat (Q027p Doenrade)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18556 |
schoudermantel met capuchon |
cape (eng.) met capuchon (fr.):
keep mit capuchon (Q027p Doenrade)
|
schoudermantel met capuchon [N 59 (1973)]
III-1-3
|
29083 |
schoudernaad |
schoudernaad:
šǫwǝrnǭt (Q027p Doenrade)
|
Naad van een kledingstuk die op de schouder valt, van de kraag tot de mouw van een jas, een japon enz. [N 59, 98]
II-7
|
29048 |
schoudervulling |
schouderwatten:
šǫwǝrwatǝ (Q027p Doenrade),
vulling:
vøleŋ (Q027p Doenrade)
|
Opvulsel op de schouders van een kledingstuk, om de schouderlijn te accentueren en figuurfouten te corrigeren en om een mooie valling van de mouwen te verkrijgen. Ze bestaat veelal uit watjes, 2 of 3 voor een normale schouder tot 4 à 5 voor een hoge (Papenhuyzen III, pag. 26). [N 59, 99; N 62, 62]
II-7
|
29984 |
schraag |
schraag:
šrāx (Q027p Doenrade)
|
Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.]
II-12
|
31546 |
schraapstaal |
schraapstaal:
šrapštǭl (Q027p Doenrade)
|
Klein, stalen blad, drie- of vierhoekig van vorm en met scherpe kanten, dat dient om hout glad te maken. Het schraapstaal wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de buitenkant van het vat glad mee af. Zie ook het lemma ɛde buitenwand gladschavenɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N E, 45a; N G, 12; N 53, 151a; A 32, 3b; monogr.]
II-12
|