22041 |
strooisel |
nestmateriaal:
Opm. v.d. invuller: bijv. tabakstengels.
nismateriaal (Q027p Doenrade)
|
eertijds nam men daarvoor ook een uit stro gevlochten ring. Hoe heette die? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20956 |
stroop |
siroop:
šrōǝp (Q027p Doenrade),
zeem:
zęjm (Q027p Doenrade)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|
30924 |
stropbies |
strop:
štrø̜p (Q027p Doenrade)
|
De reep leer waarvan de lus aan de hiel van bottines gemaakt wordt. [N 60, 18d]
II-10
|
18441 |
stropbies [wld ii.10, p. 26] |
strop:
sjtröp (Q027p Doenrade)
|
De reep leer waarvan de lus aan de hiel van bottines wordt gemaakt? (stropbies) Vgl. tek. 206.b. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
28964 |
stroppen, gezegd van de draad |
stroppen:
štrø̜pǝ (Q027p Doenrade)
|
Opeenschuiven, zich samenpakken, blijven steken, gezegd van de draad. [N 59, 69]
II-7
|
28988 |
strossen |
randereren:
randǝrērǝ (Q027p Doenrade)
|
Het onzichtbaar aaneenhechten van twee lappen stof zonder naad ertussen door er steken overheen te naaien met de tafellakensteek of strossteek. Zie afb. 35. [N 59, 59; N 62, 15c]
II-7
|
33128 |
strowis |
stroo(i)ewis:
štrøi̯ǝwø̜š (Q027p Doenrade)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
24481 |
struik (alg.) |
struik:
sjtroék (Q027p Doenrade),
WLD
sjtroek (Q027p Doenrade)
|
De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17851 |
struikelen |
struikelen:
sjtruukələ (Q027p Doenrade),
sjtrøkele (Q027p Doenrade)
|
struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24764 |
struikhei |
hei:
WLD
hei (Q027p Doenrade)
|
Struikhei (calluna vulgaris). Een 20 tot 100 cm laag heestertje; de bladeren zijn smal en ongesteeld, ze bevinden zich in 4 rijen en zijn niet afvallend; de bloemen bevinden zich in rijke trossen en zijn naar één kant gericht, meestal rozerood of paars va [N 92 (1982)]
III-4-3
|