e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strooisel nestmateriaal: Opm. v.d. invuller: bijv. tabakstengels.  nismateriaal (Doenrade) eertijds nam men daarvoor ook een uit stro gevlochten ring. Hoe heette die? [N 93 (1983)] III-3-2
stroop siroop: šrōǝp (Doenrade), zeem: zęjm (Doenrade) Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.] II-2
stropbies strop: štrø̜p (Doenrade) De reep leer waarvan de lus aan de hiel van bottines gemaakt wordt. [N 60, 18d] II-10
stropbies [wld ii.10, p. 26] strop: sjtröp (Doenrade) De reep leer waarvan de lus aan de hiel van bottines wordt gemaakt? (stropbies) Vgl. tek. 206.b. [N 60 (1973)] III-1-3
stroppen, gezegd van de draad stroppen: štrø̜pǝ (Doenrade) Opeenschuiven, zich samenpakken, blijven steken, gezegd van de draad. [N 59, 69] II-7
strossen randereren: randǝrērǝ (Doenrade) Het onzichtbaar aaneenhechten van twee lappen stof zonder naad ertussen door er steken overheen te naaien met de tafellakensteek of strossteek. Zie afb. 35. [N 59, 59; N 62, 15c] II-7
strowis stroo(i)ewis: štrøi̯ǝwø̜š (Doenrade) Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.] I-4
struik (alg.) struik: sjtroék (Doenrade), WLD  sjtroek (Doenrade) De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)] III-4-3
struikelen struikelen: sjtruukələ (Doenrade), sjtrøkele (Doenrade) struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
struikhei hei: WLD  hei (Doenrade) Struikhei (calluna vulgaris). Een 20 tot 100 cm laag heestertje; de bladeren zijn smal en ongesteeld, ze bevinden zich in 4 rijen en zijn niet afvallend; de bloemen bevinden zich in rijke trossen en zijn naar één kant gericht, meestal rozerood of paars va [N 92 (1982)] III-4-3