id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33506 | tuinbonen | dikke bonen: WLD dikke bōēn (Doenrade), paardsbonen: peeèsj boéan (Doenrade), pēͅrtšbōənə (Doenrade), wollebonen: wéulle boéan (Doenrade) | [N 11A (zj)]Een jonge tuinboon die men met schil en al eet (wilde wan, wollenwantje, pulleke, spekboon, sluimererwt). [N 82 (1981)] || Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)] I-7 |
19749 | tuinhuisje | zomerhuisje: zooemerhuske (Doenrade) | priëel [SGV (1914)] III-2-1 |
33542 | tuinkervel | kervel: kervel (Doenrade), WLD kervel (Doenrade) | Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)] I-7 |
30188 | tuinmuur | lemen wand: lęjmǝ wantj (Doenrade) | Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d] II-9 |
28810 | tule | tule: tyl (Doenrade) | Doorzichtig garenweefsel met fijne mazen, met of zonder patroon. [N 62, 82; N 62, 81b; N 59, 201; Gi 1.IV, 57; MW; monogr.] II-7 |
19466 | turf | turf: turf (Doenrade), Opm. v.d. invuller: "turf"heb ik nooit zien gebruiken. Is hygroscopisch en dat moet nu net niet. Een droog hok is een eerste vereiste om te slagen. turf (Doenrade) | turf? [N 93 (1983)] III-3-2 |
28940 | tussenbeenlengte - bij broeken | schrede: šret (Doenrade) | Maat genomen van het kruis tot de grond. Zie afb. 29. [N 59, 47b] II-7 |
21491 | tussenpersoon | groothandelaar: grōēthànjeleer (Doenrade) | een tussenpersoon in de handel (van producent naar winkelier) [makkeljon] [N 89 (1982)] III-3-1 |
32761 | twee spaden breed spitten | twee schuppen breed (graven): twīǝ šø̜pǝ brēt (Doenrade) | Manier van spitten waarbij een voor ontstaat die dubbel zo breed is als de schop, doordat men telkens twee spaden grond naast elkaar uitsteekt. [N 11A, 148e; N 11, 65b add.] I-1 |
22039 | tweede ei | tweede ei: et twiejde ei (Doenrade), ut tweêde ei (Doenrade) | Hoe heet verder: het tweede ei? [N 93 (1983)] III-3-2 |