23332 |
vastendag |
vastendag:
vastendaag (Q027p Doenrade)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vaste (Q027p Doenrade)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zoepe (Q027p Doenrade),
zōēpə (Q027p Doenrade)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21877 |
veel moeten betalen |
dokken:
dokkə (Q027p Doenrade)
|
veel kosten hebben, veel moeten betalen [brokken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18547 |
veel te wijde broek |
zak:
zak (Q027p Doenrade)
|
een veel te wijde broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
kols:
ook zo in Sittard wb.
kòls (Q027p Doenrade),
vreetzak:
vraetzak (Q027p Doenrade),
vréétzak (Q027p Doenrade)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
ven:
vęn (Q027p Doenrade)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24262 |
veer |
veer:
veer (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
véèr (Q027p Doenrade)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21182 |
veerpont |
veer:
veer (Q027p Doenrade),
vêr (Q027p Doenrade)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)] || veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23659 |
veertigurengebed |
veertigurengebed:
fiertig oeregebed (Q027p Doenrade)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|