18902 |
weigerachtig |
weigerachtig:
weegerechtig (Q027p Doenrade)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
węi̯ (Q027p Doenrade)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
21960 |
weinig voederen |
krap voederen:
krap voare (Q027p Doenrade),
weinig voederen:
wièjnig voore (Q027p Doenrade)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: weinig voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32623 |
weke mest verspreiden |
beren:
bē̜rǝ (Q027p Doenrade)
|
Dikke vloeibare mest (drek, gierbezinksel) met een schop of schep over het land uitgooien. Voor de niet vermelde naam van het object van deze handeling zie men het lemma gierbezinksel. Van de opgenomen termen houden de laatste zowel het vervoer als de verspreiding van deze meststof in. [N 11A, 60b; monogr.]
I-1
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
freche, een ~:
vrèchə (Q027p Doenrade),
muilejan:
moelejan (Q027p Doenrade),
moeleján (Q027p Doenrade)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] || welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
gelp:
gelp (Q027p Doenrade),
WLD
gèlp (Q027p Doenrade)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32744 |
wendakkerhoeken |
oordeinden:
ǭrt˱ęnjǝ (Q027p Doenrade),
de volgende opgaven zijn enkelvoud
[oord]˱ęnj (Q027p Doenrade)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
ougsbroa (Q027p Doenrade)
|
wenkbrauw [SGV (1914)]
III-1-1
|
22018 |
wennen aan een ander hok |
omgewennen:
omgewènne (Q027p Doenrade),
oomgewènne (Q027p Doenrade),
omwennen:
omwènne (Q027p Doenrade)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: het wennen aan hok en omgeving van een duif die naar een ander hok verhuist [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19071 |
wensen |
wensen:
winsje (Q027p Doenrade)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|