24719 |
boveneinde van de stam |
kop:
WLD
kòp (Q027p Doenrade),
top:
tóp (Q027p Doenrade)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
29058 |
bovenkraag |
bovenkraag:
bǭvǝkrāx (Q027p Doenrade)
|
Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a]
II-7
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
boavelup (Q027p Doenrade)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32617 |
bovensluiting van de houten gierton |
stop:
štǫp (Q027p Doenrade)
|
De vulopening van de oude houten gierton werd afgesloten met een deksel of een stop. Als stop diende ook wel een bezem, al dan niet met zakkenstof omwikkeld (L 359, 362, 365, 371), een stuk hout (L 265b), een biet (Q 90), een strowis (Q 89, 194, 240), een prop van lompen (Q 84) of van een oude zak gemaakt (L 192a, 265b). Vaak sloot men de vulopening af door er een oude zak overheen te leggen (L 209, 216, 246, 292, 362, 369, 418, P 175, 179, 195, 223, 224, Q 89, 159, 179, 194) of door de trechter op de ton te laten staan (P 49) en daar iets in te leggen (L 216) of er een zak overheen te spreiden (L 366, P 219, Q 174, 175, 178, 188). Om morsen te voorkomen wikkelde men om de stop een stuk zak (P 188, Q 181, 191, 192), een lomp (Q 116) of een strowis (Q 192). Een groot aantal van de hieronder volgende termen treft men ook in het volgende lemma aan. Het zijn vaak benamingen voor (een van beide) stoppen van een houten ton in het algemeen. [JG 1a + 1b; N 11A, 53d; monogr.]
I-1
|
21147 |
bovenstuk van een rijtuig |
imperiaal (<fr.):
Van Dale: imperiaal (<Fr.), II. zn., 1. zitgelegenheid boven op een auto- of omnibus, diligence enz.; - bak met lage rand, of een nekele rand of rekwerk op de kap van rijtuigen en motorvoertuigen, om daar koffers enz. te kunnen bergen.
imperiaal (Q027p Doenrade)
|
het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30914 |
boventuig |
schacht:
šax (Q027p Doenrade)
|
Het bovenste gedeelte van de schoen, het overleer. [N 60, 14; N 60, 15a; N 60, 6b]
II-10
|
18486 |
boventuig [wld ii.10, p. 23] |
schacht:
sjach (Q027p Doenrade)
|
Het bovenste gedeelte van de schoen (boventuig, bovenwerk, bovenstuk?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
19630 |
bovenverdieping |
boven:
baove (Q027p Doenrade),
bovenverdieping:
boaveverdeping (Q027p Doenrade),
zolder:
zölder (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u de bovenverdieping van een huis? (bovenverdieping, bovenste verdieping) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
28936 |
bovenwijdte |
bovenwijdte:
bǭvǝwītǝ (Q027p Doenrade)
|
De omtrek boven van mannen en vrouwen. Bij mannen wordt de bovenwijdte gemeten horizontaal onder de armen, terwijl men bij vrouwen de omtrek van achter meet, horizontaal onder de armen en boven of over de buste. Zie afb. 26. [N 59, 44b]
II-7
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade,
Q027p Doenrade)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|