24983 |
bros, breekbaar |
gebrekelijk:
gebreekelik (Q027p Doenrade),
sprok:
sjprok (Q027p Doenrade),
sjpròk (Q027p Doenrade),
sjprók (Q027p Doenrade)
|
bros [SGV (1914)] || hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brǫwǝ (Q027p Doenrade)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brȳjǝr (Q027p Doenrade)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brök (Q027p Doenrade)
|
brug [SGV (1914)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
brūt (Q027p Doenrade),
(Ook voor bruidspaar).
brōēd (Q027p Doenrade)
|
bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
brūdəgoͅm (Q027p Doenrade)
|
bruidegom [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
21573 |
brutaal |
onbeschoft:
onbesjoeft (Q027p Doenrade)
|
zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
buuj (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
būū (Q027p Doenrade),
schuil:
sjoel (Q027p Doenrade),
sjōēl (Q027p Doenrade)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boeuk (Q027p Doenrade)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
28939 |
buikvoorsprong |
buikbreedte:
buǝkbrētǝ (Q027p Doenrade)
|
Maat genomen van de voorpartij van de taillewijdte. De taillewijdte bestaat uit twee ongelijke helften, de achterhelft noemt men de lendenbreedte en de voorpartij de buikvoorsprong (Papenhuyzen II, pag. 11). Zie afb. 28. [N 59, 45b; N 59, 44c]
II-7
|