e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

Gevonden: 3950
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bros, breekbaar gebrekelijk: gebreekelik (Doenrade), sprok: sjprok (Doenrade), sjpròk (Doenrade), sjprók (Doenrade) bros [SGV (1914)] || hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)] III-4-4
brouwen brouwen: brǫwǝ (Doenrade) Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2
brouwer brouwer: brȳjǝr (Doenrade) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
brug brug: brök (Doenrade) brug [SGV (1914)] III-3-1
bruid bruid: brūt (Doenrade), (Ook voor bruidspaar).  brōēd (Doenrade) bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
bruidegom bruidegom: brūdəgoͅm (Doenrade) bruidegom [DC 05 (1937)] III-2-2
brutaal onbeschoft: onbesjoeft (Doenrade) zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)] III-3-1
bui, regenbui bui: buuj (Doenrade, ... ), būū (Doenrade), schuil: sjoel (Doenrade), sjōēl (Doenrade) bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buik buik: boeuk (Doenrade) buik (lijf) [DC 01 (1931)] III-1-1
buikvoorsprong buikbreedte: buǝkbrētǝ (Doenrade) Maat genomen van de voorpartij van de taillewijdte. De taillewijdte bestaat uit twee ongelijke helften, de achterhelft noemt men de lendenbreedte en de voorpartij de buikvoorsprong (Papenhuyzen II, pag. 11). Zie afb. 28. [N 59, 45b; N 59, 44c] II-7