28953 |
coupenaad, figuurnaad |
coupenaad:
kupnǭt (Q027p Doenrade)
|
Vormgevende naad. Naad die door de coupe bepaald wordt. [N 62, 19]
II-7
|
28731 |
coupeur |
coupeur:
coupeur (Q027p Doenrade)
|
Knipper of kleermaker die de maat neemt en de stof snijdt. [N 59, 197b]
II-7
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
credo (Q027p Doenrade)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32819 |
cultivateren, met de cultivator werken of bewerken |
cultivateren:
køltǝvātǝrǝ (Q027p Doenrade)
|
De cultivator wordt gebruikt a) om hard liggend land open te trekken en het daarop groeiende onkruid los te maken en naar boven te halen; b) om na de oogst de graanstoppels los te woelen of om een met de ploeg geschild stoppelveld verder klein te maken; c) om (op zwaardere grond) de schollen en kluiten van een pas geploegde akker te breken of om de bezakte grond van een eerder geploegde akker luchtig te maken; d) om uitgestrooide kunst-meststoffen in de grond te werken. De enkelvoudige termen van dit lemma kunnen meestal zowel met het land e.d. als object, als ook aboluut gebruikt worden. De samengestelde hebben steeds, ook al is dat hier onvermeld gelaten, het land, de akker e.d. tot object. [JG 1a + 1b add.; N 11, 43 + 47 add.; N 11A, 152; div.; monogr.]
I-2
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltǝvātǝr (Q027p Doenrade)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
32817 |
cultivatortanden |
cultivatortanden:
[cultivator]tɛnj (Q027p Doenrade)
|
De C-vormige veertanden c.q. de steeltanden, waaraan van onderen een pijlvormige beitel of schaar bevestigd is. Zie afb. 80. [N 11A, 151f; monogr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
praam:
praam (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
ideosyncr.
praam (Q027p Doenrade),
WLD
práám (Q027p Doenrade)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
dadel (Q027p Doenrade),
WLD
dadel (Q027p Doenrade)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24898 |
dageraad |
klaar worden:
kləor wéérə (Q027p Doenrade)
|
het aanbreken van de dag [lamieren, krieken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23533 |
dagmissaal |
kerkboek:
kirkbook (Q027p Doenrade)
|
Een kerkboek met misgebeden voor alle dagen van het kerkelijk jaar [dagmissaal?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|