e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

Gevonden: 3950
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel van de metalen gierton klep: klɛp (Doenrade) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
deksel van een doodskist deksel: déksel (Doenrade) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)] III-2-2
dempig dempig: dɛmpex (Doenrade) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den den: den (Doenrade), WLD  den (Doenrade) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats afstand: aafsjtanjd (Doenrade), vlieglijn: vleeglijn (Doenrade) Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)] III-3-2
denken denken: dènke (Doenrade) denken [SGV (1914)] III-1-4
dennenappel appel: appel (Doenrade), dennenappel: WLD  denneappel (Doenrade), dennenkuif: dennekoef (Doenrade) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)] III-4-3
dennennaalden dennenspangen: dennespang (Doenrade) dennennaald [SGV (1914)] III-4-3
dennentakje met een pluim pluim: pluum (Doenrade) Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)] III-4-3
dennenwortel stronk: sjtroonk (Doenrade), wortel: WLD  wŏĕrtel (Doenrade) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] III-4-3