32747 |
een geerakker ploegen |
scheuten:
šȳǝtǝ (Q027p Doenrade)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
20131 |
een hond vleien |
aanhalen:
aanhoāle (Q027p Doenrade),
ideosyncr.
aanholen (Q027p Doenrade),
flinteren:
WLD (? - moeilijk leesbaar)
flintjerə (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
21991 |
een hoog bedrag op één duif zetten |
flink poulen (<fr.):
deze is "flink gepoeld (Q027p Doenrade),
hoog poulen (<fr.):
houeg poele (Q027p Doenrade),
meegeven:
dae hub ich get mitgegaeve (Q027p Doenrade),
pratsvol:
deze duif "stead dem pratsjvôl (Q027p Doenrade),
vol zetten:
Opm. v.d. invuller: voor alles intekenen.
vòl zette (Q027p Doenrade)
|
Hoe heten de volgende combinatiemogelijkheden bij het inleggen/inzetten: een hoog bedrag op één duif zetten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19855 |
een huis huren |
pachten:
pɛxtə (Q027p Doenrade)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
21911 |
een jong pas uit het ei |
katsenjongen:
ene katsje jonge (Q027p Doenrade),
une katsje j ounge (Q027p Doenrade)
|
een jong pas uit het ei? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
eine kater hubbe (Q027p Doenrade)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21969 |
een klein plankje als zitplaats voor de duif |
plankje:
u plenkske (Q027p Doenrade),
schapje:
Opm. v.d. invuller: speciaal gemaakt zitplaatje. Zit ook wel "op de grònjd"of "in ut brujhok".
u sjepke (Q027p Doenrade),
zitplankje:
zitplenksjke (Q027p Doenrade)
|
een klein plankje dienend als zitplaats voor de duif. Elke duif heeft zo meestal een vaste plaats. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
krutske gaeve (Q027p Doenrade)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruisje maken onder het brood:
krutske onger et broeed maake (Q027p Doenrade)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
zich zaengene (Q027p Doenrade)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|